Fostedina
De Sage van de Gouden Kap
Geschreven in 2022 in opdracht van “Koninklijk Fanfarekorps West-Frisia, Twisk”
De sage van “Fostedina en de Gouden Kap” begint bij aartsbisschop Willibrordus (658-739), ook wel “de apostel der Friezen” genoemd. Het lukte hem om enkele tientallen Denen tot het christendom te bekeren, en hij nam hen mee aan boord van een van zijn schepen. Toen hij landde op het eiland Helgoland, ergens tussen Denemarken en Friesland, doopte hij de Denen in een bron die door de eilandbewoners werd vereerd, zonder dat hij dat wist. Deze ontheiliging werd door de lokale bevolking als een grote misdaad beschouwd. Ze namen Willibrordus en zijn volgelingen gevangen en stuurden hen naar koning Redbad in Medemblik. In deze stad, gelegen in West-Friesland, werden ze voorgeleid aan de koning der Friezen. Ze werden beschuldigd van verraad aan het geloof van hun voorouders en de ontheiliging van de bron op het eiland. Toen ze weigerden afstand te doen van het christendom, werden ze in de gevangenis geworpen.
Fostedina, de dochter van de man die de gevangenen in West-Friesland had afgeleverd, had medelijden met de gevangenen. ’s Nachts ging ze, in het grootste geheim, naar de kerkers om hen te bevrijden. In de ogen van Redbad had ze door haar daad de heidense goden beledigd, maar door tussenkomst van zijn zoon werd haar leven gespaard. Als straf moest ze een hele dag met een doornenkroon op haar hoofd op het marktplein staan. De doornen lieten ernstige littekens achter op haar hoofd, maar tijdens haar huwelijk kreeg ze een gouden kap aangemeten die zo was gemaakt dat de littekens werden bedekt. Zo droeg Fostedina de voorloper van het oorijzer dat later, als onderdeel van de klederdracht, door veel vrouwen werd gedragen.